Voordelen van het gezichten lezen in je omgang met kinderen.
De kenmerken zijn voor mij onontbeerlijk in mijn werk met kinderen. Het helpt me om ze op een eenvoudige manier hun eigenheid te laten behouden en hun persoonlijkheid, hoe klein ze ook zijn, te zien en te waarderen. Ik kan op eenvoudige wijze begrijpen hoe ze zich voelen en hoe ze graag benaderd willen worden. Naast mijn intuïtieve vermogen en mijn communicatieve vaardigheden geeft het me handvatten om me in te voegen in hun ervaringsstroom en kan ik mijn taal, verbaal en non-verbaal, afstemmen op hun behoefte. Dat is één kant van de medaille, de andere kant is dat ik ze kan helpen om zichzelf en hun klasgenootjes en vriendjes beter te begrijpen. Voor mij is het gebruik van de kenmerken een tweede natuur geworden.
Op het moment dat ik kennis maak met een kind kijk ik altijd als eerste naar de breedte van het gezicht, dit vertelt me namelijk of het kind in eerste instantie naar binnen of naar buiten gericht is. In een oogopslag zie ik dan de voorzichtigheid of de stevigheid wat voor mij belangrijk is in het eerste contact maken. Als tweede kijk ik naar de hoogte van de wenkbrauwen; hoge wenkbrauwen vertellen me dat ze eerste even de kat uit boom willen kijken voordat ze in iets nieuws stappen. Lage wenkbrauwen vertellen me dat ik makkelijk dichtbij kan komen en dat ze zich makkelijk aan laten raken.
Kort voorbeeld uit mijn praktijk:
Janneke komt met haar moeder bij mij in de praktijk. Janneke is 6 jaar en heeft een opvallend breed gezichtje (ruimte nodig en ontdekken). Moeder daarentegen heeft een opvallend smal gezicht (lees voorzichtig en voorbereiden) . Als ik Janneke een vraag stel geeft moeder steeds antwoord voor haar. Voordat we verder aan de slag gaan leg ik aan moeder en Janneke uit wat ik kan zien aan hun gezichtsvormen. Ik pak mijn boek erbij en vertel wat meer over het gezichten lezen. Als belangrijkste geef ik aan dat Janneke ruimte nodig heeft om dingen te ontdekken. Moeder is voorzichtiger van aard en wil zich graag voorbereiden op nieuwe dingen. Na mijn uitleg zegt moeder dat ze geneigd is Janneke voor alles te willen beschermen omdat Janneke nogal onderzoekend is. Janneke slaakt een zucht van verlichting en zegt dat het helemaal klopt wat ik zeg. We praten hier nog wat over door en daarna gaan we verder aan de slag.
Twee leerkrachten vertellen:
Eerste leerkracht:
Een 4 jarig meisje is voor het eerst bij ons op school. Ze is door haar moeder in de kring tussen de andere kinderen gezet en ze huilt tranen met tuiten. Het valt me direct op dat ze een lang smal (1) gezichtje heeft en hoge wenkbrauwen (2). Gebaseerd op wat ik weet over de gezichtskenmerken betekent dit het volgende : (1) om zich zeker te voelen heeft ze tijd en voorbereiding nodig om in nieuwe dingen te stappen en (2) dat ze eerst afstand wil om alles te bekijken voor ze in iets nieuws stapt. Dat is eigenlijk dubbelop. Hiermee bedoel ik dat deze twee kenmerken elkaar versterken, allebei zijn ze naar binnen gericht en geven ze aan dat dit meisje tijd nodig heeft als ze in een nieuwe situatie komt. Ik vraag aan haar of ze misschien even buiten de kring aan een tafeltje wil zitten. Ik wijs naar een plekje aan de andere kant van het lokaal. Het meisje stopt met huilen, pakt haar stoeltje op en gaat zitten op de aangegeven plek. Na tien minuutjes pakt ze haar stoeltje weer op en gaat weer in de kring zitten. Ze heeft het nu allemaal kunnen bekijken en wat kunnen wennen (voorbereiding) en ze heeft zelf de keuze gemaakt wanneer ze in de situatie wil stappen en hoe dichtbij ze wil komen. Het feit dat ze eerst op een andere plaats kon gaan zitten, gaf haar die ruimte.
Tweede leerkracht:
Het kenmerk waar het over gaat heeft te maken met het verwerken van nieuwe informatie: de bolling van het voorhoofd. In de regel kun je zeggen: hoe boller het voorhoofd, des te meer tijd er nodig is om een denkproces af te ronden en het beeld dat erbij gevormd wordt in het hoofd helder te krijgen. Wat er kan gebeuren als ze nieuwe informatie niet direct begrijpen, is dat ze van zichzelf gaan denken dat ze dom zijn. Wat er werkelijk speelt, is dat ze meer tijd nodig hebben om zich nieuwe informatie of een vaardigheid eigen te maken.
Tijdens een leesles in mijn groep wordt een nieuwe letter aangeboden. Hiermee gaan de kinderen aan de slag en er worden ook nieuwe woorden mee gemaakt. Een aantal kinderen pakt het snel op (lees: ronden het denkproces relatief snel af), maar er zijn ook kinderen die nog wat moeite hebben met de nieuwe informatie. Op basis van wat hiervoor beschreven staat over dit kenmerk, maak ik het volgende statement naar de klas: “We hebben vandaag een nieuwe letter geleerd. Misschien snap je het nu al helemaal en misschien ook niet. Dat maakt niet uit, want we gaan het deze week nog regelmatig oefenen”. Op dat moment gaat er letterlijk een zucht van verlichting door de groep. Een zucht van: “Oh, we hebben de tijd” of “Oh, ik ben dus niet dom”. De kennis over dit kenmerk heeft er in ieder geval voor gezorgd dat ik nooit meer tegen een klas zal zeggen: “Luister goed, want ik vertel het maar één keer”.